zaterdag

sluimergedachten

ik had een opwelling van inspiratie 
******

Een lichte nevel kronkelde doelloos de kamer in, zich versmeltend met de talloze schaduwen die als onheilspellende schimmen de jongen omringden. Sissend dwarrelde een hoopje as op de vloer, even de stilte onderbrekend. Nonchalant bracht hij de sigaret weer naar zijn lippen toe. Hij ademde de muffe rook langzaam in.
Aarzelend, voorzichtig… Hij hield niet van roken, van warme, schroeiende lucht in zijn longen. Het meest verachtte hij de onaangenaam geurende rook, die telkens met sierlijke slingeringen zachtjes vervloog. De haren op zijn armen stonden rechtop en automatisch kroop er een rilling over zijn rug. Het werd tijd dat hij zich zou verzoenen.
Onwillig schudde hij met zijn hoofd; koppig was hij altijd al geweest.
Met een lichte zwaai wreef hij de donkerbruine haren uit zijn ogen, die automatisch terug op hun plaats vielen. Het schemerde in de levensloze kamer, voor hem stond de tijd stil.
Zijn gedachten waren wanordelijk, de jongen zelf was een chaoot.
Zijn tong gleed over zijn rafelige lippen en even betrok zijn gezicht; een pijnscheut sneed door zijn hoofd. Bijten op zijn lippen was een slechte gewoonte. Zijn lippen waren warm en hun smaak was bitter, metaalachtig. De eerst nog rustgevende stilte was nu tergend en kil. De kamer vulde zich met het mechanische geluid van de klok en zijn regelmatige ademhaling. In. Uit. In. Uit. In. Uit.
 De deur drukte koel tegen zijn blote rug aan, de jongeman huiverde. Doelloos staarde hij de scrabbleblokjes aan, die her en der op de grond verspreid lagen. Hij wist dat de letters als ingewikkelde woorden het besluit zouden vormen. Heimelijk zouden zij hem toefluisteren wat te doen.
Doch de jongen zweeg en wendde gekwetst zijn kaken af, verroerde zijn hand enkel om door zijn warrige haar te wrijven. In een plotselinge opwelling van verdriet, rukte hij ruw zijn kralen armband kapot. De sigaret bracht hij nu vurig naar zijn lippen, verwoed inhaleerde hij de warme, bedompte nevel.
Hij zag hoe de houten kralen zich rollend in de schaduwrijke hoeken verborgen, angstig voor zijn volgende bevlieging. Een zoute traan trok over zijn bebloede lippen. Wanneer was de laatste keer dat hij had gehuild? Hij wist het niet meer. Zware tranen roffelden op het parket, een kleine mars van melancholie.
Hij hoorde zichzelf naar adem happen, zag hoe zijn borstkas onstuimig op en neer ging. Hij was het wrak dat hij nooit wilde worden, het wrak dat hij altijd was geweest. Met een zware dreun krulde hij zich als een geslagen hond tegen de deur, die bij elke schok van zijn lichaam meebonsde. De sigaret rolde enkele centimeters voor hem uit, en hij zag hoe de as een klein lichtpuntje was in zijn schimmenwereld.
De jongen liet zijn tong weer over zijn lippen glijden met de gedachte dat ze zoet zouden zijn. Kussen waren toch altijd suikerzoet? Automatisch schoof hij de blokjes naar zich toe, een lichte kreun ontsnapte uit zijn op elkaar geklemde lippen. Hij sloot zijn ogen, voelde weer hoe zijn lichaam niet alleen was, voelde iemands denkbeeldige hartslag op zijn hand.
“Je hart klopt snel”, mompelde hij de stille leegte toe. Geen antwoord.
De jongeman fluisterde, fluisterde tegen niemand, tegen alles, iedereen. Fluisterde tegen zijn vervlogen liefde. Hij zweefde in de lege kamers waar zijn hoofd, de kamers waar alles nog goed was, de kamers van zachte zuigzoenen en zonnige zomers. Geruisloos gleden zijn ogen over de bloklettertjes. Hij wist dat hij de zware sigarettenrook even erg minachtte als scrabble.

H E T  S P I J T  M E

1 opmerking: