zaterdag

Harmony deel één.

"Weet je," fluisterde hij haast onmerkbaar, terwijl de wind zachtjes zijn woorden wegzuchtte en zijn haren streelde,"ik wil dat je vaker naar me toekomt..." Ik knipperde een tal van keren, een zwakke imitatie van de vleugelslagen van de vlinders in mijn buik. Mijn stem bibberde toen ik hem antwoord gaf. "Ja... ja dat zal ik doen..." 
Hij grijnsde en zijn ogen twinkelden hevig onder de warme zonnestralen van de herfstzon. Zijn wijsvinger streek even over mijn koele handpalm, liet een spoor na van warmte. En hij... hij deed niets anders dan wezen. Niets anders dan zwijgen, staren, lachen. Mij verassen, keer op keer. 
Ik huiver. Dat is het enige wat ik doe, lijk te doen, sinds hij er niet meer is. Grillige takken vervlechten zich met de donkere hemel, als dikke, zwarte stroop, als dikke, zwarte tranen. De koude deken van sneeuw onder me trekt in mijn hemd, een rilling trekt op haar beurt over mijn rug. Mijn bibberende stem spreekt zijn naam uit als een soort van spreuk, de donkere nacht in.
 Ik sus mezelf met zijn naam, tot het niets meer lijkt dan een klank, lokroep. Als ik ophoud, hoor ik hem misschien mijn naam fluisteren. Voel ik misschien weer zijn vingers over mijn handpalm, zijn borstkas tegen de mijne. En ik zwijg, laat de woorden nog naspelen als de trillende snaren van een gitaar, tot de lucht ze meeneemt naar onbekende oorden.
 Ik hoor mijn naam niet, hoor zijn stem niet. Alleen mijn vurige gedachten die zijn stem proberen na te bootsen, de manier waarop hij sprak willen immiteren.
"Harmony."
"Ha! Die Har-mony..."
"God, Harm."
"Nee, Harmony...."
Zelfs mijn gedachten doven zachtjes uit. Nu weerklinkt er niets behalve het gieren van mijn stem, mijn raspende ademhaling, het snikken in mijn borst. Ik vraag me af sinds wanneer ik mijn naam ben beginnen te haten, om het feit dat hij die ook kent. Harmony.

2 opmerkingen: